De meeste hedendaagse schilderijen in mijn collectie, zijn “en plein air” geschilderd. Wat is dat precies ?

Halverwege de 19de eeuw maakt een combinatie van technische vernieuwing en nieuwe filosofische inzichten over het landschap dat kunstenaars naar buiten gaan om te schilderen, in de open lucht, en plein air.

De uitvinding van verf in knijpbare tubes in 1840 door de Amerikaan John Goffe Rand is voor de schilderkunst één van de grootst denkbare innovaties: lange houdbaarheid van de verf en grenzeloze mobiliteit zijn ineens mogelijk. Hoewel kunstenaars al vanaf de 17de eeuw wel eens buiten werkten, was dat uitsluitend om te schetsen met potlood of inkt, wat later in het atelier in verf uitgewerkt kon worden.

Nieuwe gedachten in de schilderkunst over de rol van het landschap doen vanuit Engeland hun intrede rond 1800. De overweldigende natuur om ons heen moet in al haar facetten en momenten worden weergegeven. De mens staat niet meer centraal hierin, het gaat om de sfeer die emoties doet oproepen.

De snelle licht- en weersomstandigheden vereisen van de kunstenaars snel werken. Het schilderen wordt spontaner om het effect van het ogenblik op het doek te vangen. De Impressionisten brengen deze kunstvorm met name tot grote hoogte. Aan het einde van de 19de eeuw verliest het en plein air schilderen helaas aan terrein. Het zoeken naar nieuwe inzichten en inspiratie drijft de kunstenaar weer naar zijn atelier.

Hedendaags kunstenaars als Hans Versfelt, Louis Visser en Joost Doornik geven het plein-air schilderen aan het begin van de 21ste eeuw, gelukkig weer nieuw élan !